Informatie

Agressiviteit van prostaatkanker: de rol van het PTEN-gen als graadmeter.

Prostaatkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen en tweede aan kanker gerelateerde doodsoorzaak. Prostaatkanker kan worden opgespoord door het bepalen van PSA (prostaat specifiek antigen) in het bloed en door een biopt: een klein stukje weefsel dat via een holle naald wordt afgenomen en vervolgens onder de microscoop wordt bekeken door een patholoog. Het afnemen van biopten gebeurt op basis van echobeelden: hierbij kan wel de prostaat worden gezien, maar meestal niet de tumor zelf. Daarom worden twaalf biopten uit de hele prostaat genomen. Hierdoor kunnen zowel onschuldige als kwaadaardige tumoren worden aangeprikt.

Meerdere genen spelen een rol bij het ontstaan van prostaatkanker. De meest voorkomende genetische afwijking is verlies van het  PTEN-gen. Het ontbreken van dit gen wijst op een kwaadaardige vorm van kanker en verlaagt de kans op effectieve behandeling met hormonen. Recent is het mogelijk geworden om met kleurstoffen het wel of niet tot uiting komen van PTEN onder de microscoop te zien, maar dit wordt nog niet in de praktijk gebruikt.

In plaats daarvan gebruiken pathologen als graadmeter voor agressiviteit de zgn. Gleason score, gebaseerd op microscopische kenmerken van het weefsel. Soms is deze niet betrouwbaar omdat bij een echobiopt het kwaadaardige deel van een tumor niet wordt aangeprikt. Er zijn sterke aanwijzingen dat op geleide van een MRI-scan  in plaats van een echo kwaadaardige tumoren in de prostaat beter gezien en aangeprikt kunnen worden. Het Radboud UMC onderzoekt dit momenteel in samenwerking met andere ziekenhuizen in een grote Alpe d’Huzes studie.

In dit onderzoek worden echobiopten en MRI-biopten met elkaar vergeleken om te kijken of MRI-biopten vaker een kwaadaardige tumor kunnen vangen. Als graadmeter voor de agressiviteit van de tumor worden de Gleason score en de aanwezigheid van PTEN gebruikt. Als PTEN een belangrijke toegevoegde waarde in deze graadmeting blijkt te hebben, kan het in de praktijk worden gebruikt om diagnoses te stellen. Hierdoor kan beter bepaald worden welke tumoren wel of niet geopereerd moeten worden. Dit leidt tot minder overbodige operaties bij ongevaarlijke tumoren en een sneller ingrijpen bij kwaadaardige tumoren.

Onderzoekers
Dr. C. A. Hulsbergen – van de Kaa
Dr. J van der Laak